Categorieën
Nieuws

Hersenen jongeren reageren sterker op beloningen

Het beloningscentrum in het brein laat zich bij jongeren rond 15 jaar makkelijker en sterker prikkelen dan bij kinderen of volwassenen. Activatie van het beloningscentrum is afhankelijk van de sociale context. Dat blijkt uit onderzoek van Leidse psychologen dat in juni is gepubliceerd door het wetenschappelijke tijdschrift NeuroImage. Het beloningscentrum zorgt voor een prettig gevoel bij bepaald gedrag. Barbara Braams en haar collega’s zochten naar verschillen in de ontwikkeling van het beloningscentrum bij kinderen, jongeren en volwassenen. Tijdens het spelen van het gokspelletje kop of munt werd bij driehonderd kinderen, adolescenten en volwassenen een MRI-scan gemaakt. Daarmee konden ze geld verdienen voor een familielid, hun beste vriend en een leeftijdgenoot die ze niet mochten. De activatie van het beloningscentrum bleek afhankelijk van de sociale context. Bij adolescenten is de piek het hoogst als ze geld winnen voor zichzelf. Volwassenen vinden het net zo fijn om geld te winnen voor zichzelf als voor hun beste vriend. Bij meisjes wordt het beloningssysteem actief als ze winnen voor een goede vriendin; bij jongens is dat effect er niet als ze winnen voor een goede vriend.

Het gehele concept artikel kun u hier vinden

Bron: NJI, d.d.10-07-2014

Categorieën
Nieuws

Werkgeheugen voorspelt lees- en rekenontwikkeling

Groei van functies als werkgeheugen en het vermogen om prikkels te onderdrukken is bij kleuters een goede voorspeller van de lees- en rekenontwikkeling. Dat blijkt uit onderzoek waarop Anne Davidse op 25 juni promoveerde aan de Universiteit Leiden. Davidse toonde aan dat lees- en rekenvaardigheden verbeteren of juist stagneren als zogenaamde executieve functies zoals werkgeheugen en cognitieve flexibiliteit verbeteren of stagneren. Daarmee is groei in deze functies een belangrijke voorspeller van lees- en rekenontwikkeling tussen groep 1 en 3. Uit het onderzoek blijkt verder dat er geen aanwijzingen zijn dat de positieve invloed van voorlezen op woordenschat en letterkennis bij kinderen met goede executieve functies groter is dan bij kinderen met zwakke executieve functies. Ook kinderen die in andere situaties snel zijn afgeleid, slagen erin om aandachtig naar een verhaal te luisteren.

 

Bron: NJI 25-06-2014

Categorieën
Nieuws

Bange kinderen hebben groter ‘angstcentrum’ in brein

Kinderen die bang zijn aangelegd, hebben gemiddeld genomen een groter ‘angstcentrum’ in hun brein, zo blijkt uit nieuw onderzoek.
Bange kinderen hebben groter ‘angstcentrum’ in brein. Het gaat om het volume van de amygdala, een amandelvormige kern in de hersenen die betrokken is bij het reguleren van emoties. Bij kinderen die vaak angstig gedrag vertonen is dit hersendeel niet alleen groter. Het ‘angstcentrum’ heeft ook meer zenuwverbindingen met de rest van het brein.  Dat melden onderzoekers van de Universiteit van Stanford in het wetenschappelijk tijdschrift Biological Psychiatry. De wetenschappers onderwierpen 76 kinderen met een leeftijd tussen de zeven en negen jaar aan een test waarbij hun aanleg voor angstig gedrag in kaart werd gebracht. Ook maakten ze een MRI-scan van de hersenen van de jonge proefpersonen. Het verband tussen de anatomie van de amygala en angstig gedrag was sterk. De onderzoekers zijn er zelfs in geslaagd om een formule te ontwikkelen waarmee op basis van de afmetingen van de amygdala globaal kan worden voorspeld hoe bang kinderen zijn aangelegd.
De grote vraag is nu in hoeverre angstoornissen ontstaan door een groeiende amygdala in de vroege jeugd. Het omgekeerde is ook mogelijk: het hersendeel zou groter kunnen worden onder invloed van angstig gedrag. “Als we de invloed van angst in de jeugd op specifieke delen van de amygdala beter begrijpen kan dat nieuwe inzichten opleveren in de manier waarop angsten bij mensen ontstaan”, verklaart hoofdonderzoeker Shaozheng Qin op de nieuwssite van Elsevier.

Bron: Nu.nl/dennisrijnvis d.d. 16-06-2014

Categorieën
Nieuws

Neurofeedback voor adolescente jongens geen aanvullende waarde

Uit onderzoek blijkt dat neurofeedback geen aanvullende waarde heeft op de huidige standaardbehandeling -medicatie en/of gedragstherapie- bij adolescenten met ADHD. Is het mogelijk om gedrag te verbeteren door het trainen van hersenen met behulp van neurofeedback bij adolescenten met ADHD? Neurofeedback is een niet-farmacologische interventie die wordt aangeboden met als doel ADHD-klachten te verminderen. In het huidige onderzoek is de aanvullende waarde van neurofeedback op de huidige standaardbehandeling -medicatie en/of gedragstherapie- bij adolescenten met ADHD onderzocht.

Voor het onderzoek zijn bij meerdere GGz instellingen (GGzE, GGz Breburg and de Reinier van Arkel Groep) mannelijke adolescenten (12-24 jaar) met een diagnose ADHD geworven. Door middel van loting zijn de adolescenten verdeeld om al dan niet neurofeedback te krijgen. Voorgaande studies indiceren dat in vergelijking met jongeren zonder ADHD, jongeren met ADHD relatief meer ‘langzamere’ hersenengolven (theta) laten zien en minder ‘snellere’ hersengolven (SMR). Deze hersengolven kunnen beiden gerelateerd worden aan aandacht. Het doel van de training was daarom om de theta activiteit te verminderen en de SMR activiteit te stimuleren, in ongeveer 37 trainingssessies van 30 minuten. Na de trainingsperiode werden de 45 adolescenten die neurofeedback kregen vergeleken met 26 adolescenten die de training niet kregen.

Er is geen aanvullende waarde van neurofeedback gevonden op gedrag of cognitie bij adolescenten met ADHD. De adolescenten die neurofeedback kregen waren na de trainingsperiode evenveel op gedragsvragenlijsten en cognitieve taken verbeterd als de adolescenten die de training niet als aanvulling op de standaardbehandeling hadden gekregen. De huidige resultaten ondersteunen daarmee niet het gebruik van theta/SMR neurofeedback als aanvullende behandeling op standaardbehandeling om blijvende verbeteringen in gedrag of cognitie van adolescenten met ADHD te bewerkstelligen. Deze multicenter studie is een samenwerking tussen de GGzE en Tranzo/Tilburg University.
Het project wordt gefinancierd door ZonMw.

bron: website Tilburg University

Categorieën
Test review

Test review: WAIS IV NL

Informatie van de testuitgever
De WAIS-IV-NL meet de algemene intelligentie, het IQ, van adolescenten en volwassenen. De vijftien subtests van de WAIS-IV-NL meten uiteindelijk de factoren Verbaal Begrip, Perceptueel Redeneren, Werkgeheugen en Verwerkingssnelheid. De WAIS-IV-NL is een individueel toepasbaar klinisch instrument waarmee het intellectuele vermogen van adolescenten en volwassenen tussen de 16 en 84:11
jaar kan worden bepaald. De WAIS-IV-NL kan ingezet worden als psycho-educationele test, als hulpmiddel bij klinisch onderzoek en om neuropsychologische en psychiatrische stoornissen vast te stellen. De afname van de WAIS-IV-NL gebeurt met pen en papier. Een afname van de volledige batterij duurt 1,5 tot 2,5 uur, afhankelijk van de leeftijd en de capaciteiten van de testpersoon, de ervaring van de gebruiker en het aantal af te nemen subtests. Op basis van de WAIS-IV-NL kan een TIQ (totaal IQ) berekend worden en daarnaast de indexen: Verbaal Begrip Index, Perceptueel Redeneren Index, Werkgeheugen Index en Verwerkingssnelheid Index.

Bij het ontwikkelen van de WAIS-IV-NL is een aantal veranderingen gemaakt ten opzichte van de WAIS-III-NL. Zo is bijvoorbeeld de theoretische basis vernieuwd en uitgebreid. Ook is de WAIS-III factor en indexstructuur veranderd en is er een verbeterde meting van ‘fluid’ reasoning, werkgeheugen en verwerkingssnelheid mogelijk. Daarnaast is de klinische bruikbaarheid van het instrument vergroot door bijvoorbeeld het vergemakkelijken van het ‘taalniveau’ van de instructies en het verwijderen van de subtest ‘Plaatjes Ordenen’. Ook is er voor gekozen de invloed van motorische vaardigheden en snelheid te verkleinen en de invloed van een slecht gehoor op de subtests uit te sluiten. Ook zijn de visuele stimuli vergroot. Dit zorgt er ook voor dat de toepasbaarheid van de WAIS-IV-NL voor het meten van ontwikkeling verbeterd is, mede door het toevoegen van demonstratie- en oefenitems. Als laatste zijn ook de psychometrische eigenschappen verbeterd; er zijn vernieuwde normen, uitgebreidere TIQ (totaal IQ) ranges, verminderde vloer- en plafondeffecten en verbeterde factorscores.

De test wordt uitgegeven door Pearson NL en de prijs voor een complete set is € € 1.720,43 (excl. BTW)

COTAN gegevens:
Uitgangspunten bij de testconstructie: Voldoende
Kwaliteit van het testmateriaal: Goed
Kwaliteit van de handleiding: Goed
Normen: Voldoende
Betrouwbaarheid: Goed 1)
Begripsvaliditeit: Voldoende
Criteriumvaliditeit: Onvoldoende 2)
1) De beoordeling ‘goed’ betreft de indexscores en de totaalscore, de betrouwbaarheid is ‘voldoende’ voor de kernsubtests en de aanvullende subtests en ‘onvoldoende’ voor de processcores.
2) Geen onderzoek.

Eigen ervaring:
Persoonlijk vind ik de WAIS IV NL zeker een verbetering ten opzichte van de WAIS III NL. De test is prettig om af te nemen, heeft een handig scoringsboekje voor de performale onderdelen waarbij het goede antwoord dik gedrukt is en je alleen maar hoeft te omcirkelen wat de cliënt antwoordt. Dit levert ook een snelle scoring op. Bij de verbale onderdelen zijn enkele verouderde vragen vervangen. Verder is hier weinig veranderd in de afname. Voornamelijk de performale onderdelen zijn vernieuwd. Behalve twee nieuwe subtests (Gewichten en Figuur Samenstellen) is ook het materiaal verbeterd en meer up to date. De twee nieuwe subtests leveren zeker aanvullende informatie op over hoe een cliënt taken aanpakt en redeneert. De werkgeheugen index is niet veranderd. Bij De verwerkingssnelheid is de taak Figuur Zoeken erbij gekomen. Deze taak lijkt sterk op selectieve aandacht taken als de D2 of de Bourdon Vos en levert eveneens aanvullende informatie op. Bij de scoring is het mogelijk om processcores te berekenen. Je kan dan bijvoorbeeld scores voor o.a. Blokpatronen opsplitsen in score voor prestatie en dit afzetten tegen de uiteindelijke normscore. Zo kun je dus iets meer informatie halen uit een score. Helaas is dit niet betrouwbaar gevonden door de Cotan, maar kan zeker helpen bij de interpretatie van het profiel.
Persoonlijk zou ik wel – indien mogelijk – kiezen voor de volledige afname zodat je op basis van de volledige index een uitspraak doet (in plaats van op 2 of 3 subtesten). Mijn ervaring is wel dat bij de volledige afname een pauze komt die niet helemaal in het midden van de tests is. De eerste paar subtests kosten meer tijd qua afname dan de laatste paar subtests.

Categorieën
Nieuws

Hersenstructuur heeft invloed op intelligentie

De structuur van grijze stof in het brein van mensen beïnvloedt hun intelligentie, zo blijkt uit nieuw genetisch onderzoek.De samenhang blijkt uit een specifieke variant van het gen NPTN, die van invloed is op de communicatie tussen menselijke zenuwcellen. Tieners die over deze genvariant beschikken, hebben relatief weinig grijze stof in hun linkerhersenhelft. Daardoor scoren ze ook gemiddeld lager bij intelligentietesten. Dat melden Britse onderzoekers in het wetenschappelijk tijdschrift Molecular Psychiatry.

De wetenschappers kwamen tot hun bevindingen door 1.538 proefpersonen te onderwerpen aan hersenscans en DNA-onderzoek. Ze analyseerden meer dan 54.000 genen die mogelijk betrokken zijn bij de ontwikkeling van het brein. Uiteindelijk vonden ze een verband tussen het gen NPTN en de dikte van de grijze stof in de linkerhersenhelft van de deelnemers aan het experiment. De variatie in hersenstructuur die het gen veroorzaakt, kan intelligentieverschillen bij proefpersonen voor een zeer klein deel (0,5 procent) verklaren. Hoofdonderzoekster Sylvane Desrivieres van King’s College in Londen benadrukt dan ook dat het niet gaat om een ‘gen voor intelligentie’.

Het onderzoek naar de genvariant suggereert alleen dat er een verband is tussen de hoeveelheid grijze stof in het brein en intelligentie. “Deze ontdekking kan ons helpen om op het niveau van hersencellen te begrijpen wat er fout gaat bij bepaalde intellectuele tekortkomingen”, aldus Desrivieres op nieuwssite van King’s College. “Het vermogen van de hersencellen om met elkaar te communiceren wordt dan waarschijnlijk op één of andere manier beperkt.”

 

Bron: Nu.nl d.d. 11-02-2014

Categorieën
Nieuws

Dyslexie veroorzaakt door hersenblokkade

Dyslexie wordt waarschijnlijk veroorzaakt door een blokkade in de hersenen, zo blijkt uit nieuw wetenschappelijk onderzoek. Het gaat om een falende verbinding tussen hersengebieden waar klanken worden opgeslagen en het gebied van Broca in de grote hersenen, dat deze klanken omzet in taal. De eerste opslag van informatie verloopt – anders dan tot nu toe werd gedacht – zonder problemen bij mensen met dyslexie. Dat melden onderzoekers van de Katholieke Universiteit Leuven in het wetenschappelijk tijdschrift Science.

De wetenschappers kwamen tot hun bevindingen op basis van hersenscans. Bij het onderzoek kregen 23 proefpersonen met dyslexie en 22 mensen zonder dyslexie verschillende klanken te horen, terwijl ze in een scanner lagen. Bij alle proefpersonen bleek het hersendeel waarin klanken worden verwerkt (de auditieve cortex) goed te functioneren. Dat was verrassend omdat tot nu toe werd aangenomen dat dyslexie werd veroorzaakt door een falende eerste verwerking van klanken.

Uit het onderzoek bleek echter dat er bij mensen met dyslexie iets misgaat in de communicatie tussen de auditieve cortex en het gebied van Broca. Het taalverwerkingsgebied krijgt daardoor niet altijd de juiste informatie. “Vergelijk het met een computernetwerk”, verklaart hoofdonderzoeker Bart Boets op EOS Wetenschap. “We dachten tot nu toe dat de informatie die opgeslagen was op de server niet correct was, omdat deze niet juist was geregistreerd. Nu weten we dat de informatie op de server klopt, maar dat het verkeerd loopt bij de toegang tot die informatie.”

Dyslexie leidt vooral tot problemen bij het lezen. Ook dat heeft echter met klanken te maken. Bij het lezen worden lettercombinaties namelijk eerst omgezet in klanken die vervolgens door de hersenen worden verwerkt.  De wetenschappers hopen dat de nieuwe ontdekking leidt tot betere behandelingen van dyslexie. “Dit nieuwe inzicht schept perspectieven om meer effectieve interventies te ontwikkelen die specifiek gericht zijn op het verbeteren van de verbinding tussen frontale en temporale taalgebieden”, aldus Boets op de nieuwssite van de Katholieke Universiteit Leuven.

bron: nu.nl

Categorieën
Nieuws

Anorexia heeft overeenkomsten met autisme

Meisjes die lijden aan anorexia vertonen gedrag dat doorgaans wordt geassocieerd met autisme. Zo zijn ze vaak bezig met details en hebben ze een bovenmatige interesse in systemen en orde.  Tot dat inzicht zijn onderzoekers van de universiteit van Cambridge gekomen. Het onderzoek kan specialisten mogelijk nieuwe ideeën geven voor de behandeling van anorexiapatiënten.”Anorexia wordt doorgaans gezien als puur een eetstoornis”, vertelt autismespecialist Simon Baron-Cohen. ”Dit nieuwe onderzoek duidt er echter op dat de geest van iemand met anorexia mogelijk veel gemeen heeft met de geest van iemand met autisme.”
De wetenschappers lieten 66 meisjes met anorexia aan drie tests deelnemen: een algemene autismetest, een test om na te gaan hoe systematisch ze denken en een empathietest. De meisjes met anorexia bleken vijf keer vaker binnen het autismespectrum te scoren dan de 1.600 tieners in de controlegroep. Ook bleken ze systematischer te denken en iets minder inlevingsvermogen te hebben, net als autisten, zij het in mindere mate. Specialisten kunnen het onderzoek gebruiken om nieuwe strategieën te ontwikkelen voor de behandeling van anorexiapatiënten. ”Het kan helpen om hun aandacht te verplaatsen van lichaamsgewicht en diëten naar een ander onderwerp dat net zo systematisch is”, suggereert mede-onderzoeker Tony Jaffa.

 

bron: NU.nl d.d. 06-08-2013

Categorieën
Nieuws

De DSM-IV geeft een verkeerd beeld van depressie

Het hele begrip depressie moet op de helling, concludeert psychiater Didi Rhebergen in haar proefschrift. De huidige DSM biedt geen goed uitgangspunt voor diagnose en behandeling. Zij stelt een ‘stageringsmodel’ voor zoals gebruikelijk is in de oncologie. In de DSM IV wordt onderscheid gemaakt tussen een kortdurende depressieve stoornis en een langdurige dysthyme stoornis. Ook beschouwt het classificatiesysteem angst en depressie als twee verschillende aandoeningen. De nieuwe DSM-5, die mogelijk voorjaar 2013 uitkomt, voegt beide depressieve stoornissen samen en maakt alleen verschil tussen een chronische en een niet-chronische depressie. In een aantal epidemiologische studies onderzocht Rhebergen, die op 1 oktober 2012 aan de Vrije Universiteit promoveert, of deze nieuwe indeling beter is dan de oude. Zo keek ze bij deelnemers aan de Nederlandse Studie naar Depressie en Angst (NESDA) of ze op biologische kenmerken verschilden. Dat bleek niet zo te zijn. Wel hebben patiënten met een langdurige depressie een ander psychologisch profiel: ze zijn neurotischer en minder consciëntieus dan mensen met een kortdurende depressie.
WaardeUit een studie onder 318 Australische patiënten bleek dat ze alleen in de ernst van de depressieve symptomen van elkaar verschilden. En in een kleinere studie van 41 patiënten die allemaal voldeden aan de diagnose dysthyme stoornis, kwam naar voren dat geen van de deelnemende psychiaters die diagnose stelde. Dat roept de vraag op wat de waarde is van de huidige DSM IV classificatie.
Een twee jaar durende beloopstudie onder 804 patiënten van NESDA wees uit dat ze alleen verschilden in ernst en duur van de symptomen. Opvallend was dat meer dan de helft van de mensen die de diagnose dysthyme stoornis of ‘dubbele depressie’  hadden gekregen, anders dan gedacht in de categorie ‘gunstig beloop ‘ vielen. Volgens de huidige DSM hebben die patiënten namelijk een slecht beloop. Onder een dubbele depressie wordt een combinatie van een langdurige en een kortdurende depressie verstaan. Dat doet de vraag rijzen of de huidige DSM wel een goede voorspeller is voor het beloop van een depressie. Nader onderzoek leerde dat een hogere leeftijd, een depressie die vroeg in het leven ontstaat en een introvert karakter wel een slecht beloop voorspelden. Datzelfde geldt voor angst. De DSM-5 stelt voor om ‘paniek’ een belangrijke rol toe te kennen bij alle psychopathologie. In het geval van depressieve stoornissen blijkt dat volgens Rhebergen ook inderdaad te kloppen: paniek is van grote invloed op zowel het ontstaan en het beloop van een depressie als op het dagelijks functioneren van patiënten. Ook overlappen angst en depressie elkaar goeddeels.
De promovenda concludeert dat de huidige DSM classificatie hoognodig aan revisie toe is. In het stageringsmodel waar zij voor pleit, kent een depressie net als kanker meerdere stadia. Bij longkanker kijkt de specialist naar de grootte van de tumor en hoeveel uitzaaiingen er in de lymfeklieren of elders in het lichaam zitten. Dat bepaalt het stadium van de kanker, en zodoende de behandeling en de prognose. Analoog daaraan beslist de psychiater, afhankelijk van de ernst en de duur van de depressieve en angstklachten, hoe te handelen. ‘Zo kunnen we mensen die een groot risico lopen op een slecht beloop eerder identificeren. Daardoor zijn we in staat sneller in te grijpen en voorkomen we dat een depressie chronisch wordt’, aldus Rhebergen.

 

Bron: psy.nl, d.d. 04-10-2012

Categorieën
Artikelen

Het aftellen naar publicatie van de DSM-5 is begonnen

In mei 2013 moet de DSM-5 dan eindelijk gaan komen. Er is inmiddels al een heleboel om te doen geweest te zijn. Psychiaters, psychologen en onderzoekers wedijveren om de concepten zoals ze opgenomen gaan worden in de DSM-5. Voor een eigen case studie merkte ik al dat het heel belangrijk is dat de concepten kloppen. Na 30 jaar worden nu alle psychiatrische stoornissen onder de loep genomen. Er wordt kritisch gekeken of criteria nog wel kloppen. Zo gaat PTSS veranderen, omdat er nu veel PTSS diagnoses worden gesteld bij mensen die zelf geen trauma gezien hebben of meegemaakt hebben. Dat kan straks niet meer. Ook gaan alle verschillende soorten autisme eruit en worden de criteria strenger. Over het algemeen zullen de criteria dus strakker en strenger worden, zodat er betere diagnostiek bedreven kan worden. Tenminste, dat is het uitgangspunt. In de praktijk moet de DSM-5 zich nog moeten gaan bewijzen. Persoonlijk vind ik het erg sterk dat de DSM met zijn tijd meegaat. De APA wil er naar gaan streven dat het nieuwe handboek zowel in gedrukte vorm als in een digitale vorm gepubliceerd wordt. Dit digitale document kan regelmatig geüpdate worden tot versie 5.1 of 5.2. Dit is ook de reden dat de DSM-5 gekozen heeft voor Arabische cijfers in plaats van Romeinse cijfers. APA nodigt hierbmee psychiaters ook uit om meer gedetailleerde informatie te verzamelen over symptomen van een een patiënt. Als een psychiater over meer data beschikt die hij bij zijn beoordeling kan betrekken en de beschrijvingen in het handboek uitgebreider zijn is er een grotere kans dat hij een correcte match vindt tussen een patiënt en een aandoening, aldus de samenstellers.

Er zullen nog twee grote veranderingen plaatsvinden. De eerste is er eentje met een arbitrair karakter. Met de DSM-5 zal men ook de ernst moeten inschatten van de symptomen. Bij ADHD moet de aandachtsproblemen op een aparte schaal gescoord moeten worden van ‘zeer slecht’ tot ‘uitstekend’. Hiermee worden psychiatrische diagnoses dus meer op een dimensie geplaatst in plaats. Het arbitraire zit hem volgens artsen in het feit dat de verschillende vormen van autisme nu binnen een verzamelcategorie worden geplaatst en daarbinnen dus de ernst. Men zou – ten onrechte – de illusie kunnen wekken dat Stoornis van Asperger minder ernstig is dan een Autistische Stoornis, omdat mensen met Stoornis van Asperger doorgaans betere ontwikkelingskansen heeft. Hiermee vergeet men wel hun handicap. Ten tweede vrezen artsen dat zorgverzekeraars minder behandelingen gaan vergoeden en dat de zorgverzekeraars eisen gaan stellen aan bepaalde criteria van ernst.
Een tweede grote verandering is dat de DSM-5 stoornissen anders gaat clusteren dan in de DSM-IV. In de DSM-IV werden stoornissen geclusterd in drie categorieen, namelijk:

  1. klinische ziekten, zoals depressie, bipolaire stoornissen en schizofrenie
  2. persoonlijkheids- en ontwikkelingsstoornissen
  3. medische problemen die een rol kunnen spelen.

In de DSM-5 wordt deze indeling afgeschaft en worden stoornissen chronologisch geordend. Allereerst zullen aandoeningen bij baby’s en jonge kinderen beschreven, vervolgens gaat dit door via de adolescentie naar stoornissen die vaker bij volwassenen voorkomen. Zo kan men zich dus beperken tot bepaalde delen van de DSM-5.

Tot slot moet men er wel rekening mee blijven houden dat de DSM geen volmaakte weerspiegeling biedt van psychische kwalen, maar met de herziene editie wordt het beeld weer een beetje helderder en daarmee ook het begrip van de menselijke psyche.