Categorieën
Nieuws

Verbale en non-verbale intelligentie verandert vaak nog in het tienerbrein

Het IQ van tieners kan in de loop der jaren veranderen. Dat ontdekten Britse onderzoekers.
Cathy Price van het University College London nam een IQ-test af bij 33 tieners tussen de 12 en 16 jaar en maakte een hersenscan van hen. Toen de test na vier jaar werd herhaald scoorde een op de vijf tieners gemiddeld tien punten hoger of lager; hersenkernen bleken te zijn gegroeid of achtergebleven. Dat betekent dat sterktes en zwaktes nog in ontwikkeling zijn tijdens de tienerjaren.
In Nature waarschuwt Price ‘om slecht presterende kinderen niet te snel af te schrijven’. Hersenwetenschapper Hilleke Hulshoff Pol zegt in de Volkskrant dat ouders geen irreële verwachtingen moeten krijgen over de intelligentie van hun kind, maar dat het belangrijk is om meer te letten op individuele verschillen in de ontwikkeling tussen kinderen. Die verschillen zouden, los van de Cito-score, zwaarder mogen meewegen bij de schoolkeuze, meent zij.

Zie ook: samenvatting artikel

Bron: NJI

Categorieën
Test review

Test review Vragenlijst voor Gedragsproblemen bij Kinderen (VvGK)

Informatie van de testuitgever

Met de VvGK6-16 kan worden nagegaan of en in welke mate symptomen van de gedragsstoornissen ‘Attention Deficit Hyperactivity Disorder’ (ADHD), ‘Oppositional Defiant Disorder’ (ODD) en ‘Conduct Disorder’ (CD) bij een kind aanwezig zijn. Daarbij dient de DSM-IV als uitgangspunt. De VvGK omvat 42 gedragsbeschrijvingen waarbij de ouder of leerkracht dient aan te geven in hoeverre deze gedragingen van toepassing zijn op het kind. De vier schaalscores worden bepaald met behulp van een zelfscorend formulier door scores om te zetten in percentielscores. Vervolgens kan het 95% betrouwbaarheidsinterval worden berekend. Interpretatie van de scores en het vaststellen van de klinische relevantie hiervan vergen een gedegen klinische opleiding. Het afnemen duurt ongeveer 10 minuten. De VvGK wordt uitgegeven door Pearson en kost €170,- incl. BTW.

Cotanbeoordeling

Uitgangspunten bij de testconstructie: voldoende
Kwaliteit van de testmateriaal: goed
Kwaliteit van de handleiding:  goed
Normen:  voldoende (representativiteit is niet te beoordelen)
Betrouwbaarheid: voldoende
Begripsvaliditeit:  goed
Criteriumvaliditeit:  onvoldoende (niet bedoeld om te voorspellen)

 

Eigen ervaring:
Wederom een mooie vragenlijst om gedragsproblemen te screenen en te classificeren binnen een gedragstoornis. Wanneer ook andere vragenlijsten voor gedrag, zoals SEV of ASEBA, wordt afgenomen bevat de vragenlijsten veel overlap. De test scoort wel heel makkelijk!

 

 

Categorieën
Nieuws

ADHD uit zich in drie soorten gedrag

Niet alle ADHD-patiënten zijn gelijk. Het syndroom ADHD valt misschien wel op te delen in drieën. Dat suggereert neuropsycholoog Patrick de Zeeuw in zijn promotieonderzoek. Hij promoveert op 13 oktober aan het UMC Utrecht.

Op basis van eerder wetenschappelijk onderzoek definieerde De Zeeuw drie soorten psychische functies waarin kinderen met ADHD kunnen afwijken van gezonde kinderen. Kinderen met ADHD zijn slechter in het remmen van gedrag, ze vinden het moeilijk impulsen te onderdrukken. Daarnaast ze zijn minder beloningsgevoelig, hun gedrag is moeilijk te sturen via complimenten en straf. Als laatste hebben ADHD-kinderen problemen met gevoel voor tijd en timing. Ze hebben moeite met inschatten wanneer dingen gaan gebeuren of wanneer zij weer kunnen gaan praten in een gesprek.

Tests via de computer
Met deze kennis liet De Zeeuw 57 kinderen met ADHD en 83 gezonde kinderen via de computer neuropsychologische tests doen. Via de tests spoorde hij afwijkingen in de drie soorten gedrag op. Van de kinderen met ADHD die problemen hadden bij het uitvoeren van deze tests, had 80 procent slechts in één van de drie soorten gedrag een afwijking. Het wil zeggen dat de meerderheid van de kinderen die gedrag slecht kunnen onderdrukken, meestal juist geen problemen hebben met beloningsgevoeligheid of met timing. Of dat kinderen die minder gevoelig zijn voor beloningen juist minder problemen hebben met onderdrukking of timing.

Essentieel is dat deze drie soorten gedragingen niet gebaseerd zijn op een klinische beschrijving van het gedrag. Het zijn gedragingen waarvan eerder onderzoek heeft laten zien dat er specifieke hersennetwerken bij betrokken zijn. Het betekent dat afwijkingen in dit gedrag waarschijnlijk het gevolg zijn van veranderingen in die verschillende netwerken. Hierna willen De Zeeuw en collega’s via hersenonderzoek met behulp van MRI kijken of aan de drie gedragstypen inderdaad verschillende afwijkingen in de hersenen ten grondslag liggen.

Ene kind is het andere niet
“ADHD kent veel verschijningsvormen”, vertelt De Zeeuw. “Het ene kind met ADHD is het andere niet. Toch is het overheersende idee in de wetenschap dat ADHD veroorzaakt wordt door een afwijking op één plaats in de hersenen. Dat is niet de goede weg, denk ik. In mijn onderzoek laat ik zien dat meerdere neurobiologische wegen naar ADHD kunnen leiden. Het kan ons denken over ADHD veranderen. Als we binnen de stoornis verschillende typen patiënten onderscheiden, kunnen we in de toekomst die patiënten wellicht ook passender behandelen.”

 

Bron: UMC Utrecht, 2011

Categorieën
Nieuws

Grote bezorgdheid om mogelijke invoering adolescentenstrafrecht

Een aantal kinderrechters, jeugdofficieren, medewerkers van de jeugdreclassering, gevangenisbehandelaars en onderzoekers is zeer bezorgd over de voorgestelde verlaging van de bovengrens van het jeugdstrafrecht van 18 naar 16 jaar. Dat staat in hun brief van 5 oktober aan de Tweede Kamer. Een heldere argumentatie voor de verlaging ontbreekt in het voorstel, volgens de briefschrijvers. Uit onderzoek blijkt steeds weer dat 16- en 17-jarigen niet kunnen doorgaan voor volwassenen. De leeftijdsverlaging van het jeugdstrafrecht is bovendien in strijd met het door Nederland getekende Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind, dat 18 jaar als norm stelt. De briefschrijvers maken zich ook zorgen over de voorgestelde verzwaring van de maximale gevangenisstraf voor 16- en 17-jarigen. Daarnaast is nog veel onduidelijk over belangrijke aspecten van het voorgestelde aparte strafrecht voor jongvolwassenen. De brief is een reactie op het voorstel van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om een adolescentenstrafrecht in te voeren.

De gehele brief is hier te vinden

Bron: NJI

Categorieën
Artikelen

Psychische hulp aan kinderen van gescheiden ouders

Op 18 maart 2011 besteedde de Ombudsman op Nederland 3 aandacht aan dit thema. Uit onderzoek van het CBS blijkt namelijk dat jaarlijks zo’n 33.000 kinderen te maken krijgen met echtscheiding. Wanneer het kind dan medische of psychische hulp nodig heeft, moeten beide gezaghebbende ouders toestemming geven voor de behandeling. Doen zij dat niet, dan krijgen zij geen hulp. In de uitzending van 18 maart gaat de Ombudsman in gesprek met een moeder waarvan haar zoon begeleiding nodig had wat de vader van de jongen weigerde. Uiteindelijk, door bemiddeling van de Ombudsman, gingen ouders weer in gesprek met elkaar (Vara, 2011). Ook familierecht advocate Boonder ziet regelmatig gebeuren dat vaders psychische hulp minder nodig achten dan moeders en daardoor geen toestemming geven. Behandeling is dan wettelijk onmogelijk (Metro, 2011). Enige uitzondering is dat de behandelaar aangeeft dat behandeling noodzakelijk is. Hiervoor moet de behandelaar wel echt kind gezien hebben en dat mag juist niet. Tevens geeft Mw. Boonder aan dat hiermee de verantwoordelijkheid bij de zorgverlener ligt, die het risico loopt op een klacht bij de tuchtcommissie (Metro, 2011).

Get Microsoft Silverlight Bekijk de video in andere formaten.

Echtscheidingsproblemen
Helaas komen kinderen van gescheiden ouder twee keer vaker in psychische problemen dan andere kinderen. Angst, agressie en depressie zouden vaker voorkomen bij deze kinderen (Metro, 2011). Uit onderzoek (Wood, Repetti, & Roesch, 2004) blijkt inderdaad dat zowel externaliserende problemen als internaliserende problemen bij kinderen van gescheiden ouders meer aanwezig zijn. Tevens leidt scheiding vaker tot ouder-kind-relatieproblemen. Ook is de kans groter dat er niet alleen (gedrags)problemen zijn vlak na de scheiding, d.w.z. als aanpassingsproces, maar ook in de toekomst. De psychosociale omstandigheden blijken een grote mediërende rol te spelen in het instandhouden van de problemen. De onderzoekers geven aan dat emotionele aanpassing van ouders en gedrag van ouders zijn eveneens mediërende factoren. Wanneer ouders dus scheiden is het goed denkbaar dat alleen de scheiding al genoeg veroorzaakt waarvoor behandeling wenselijk en misschien zelfs noodzakelijk is.

Aanpassing wet?
De ethische beroepscode van het Nederlands Instituut voor Psychologen staat dat bij onderzoek en behandeling van minderjarigen, d.w.z. jongeren jonger dan 16 jaar, beide gezaghebbende ouders toestemming moeten geven (NIP, 2007). Men is niet verplicht om de toestemming schriftelijk te ontvangen. Mondelinge toestemming mét een duidelijke aantekening hiervan in het dossier van het kind is voldoende. Wanneer men twijfelt of de toestemming een vast gegeven is, mag men natuurlijk altijd een ondertekende toestemmingsverklaring vragen.

Op 16 mei heeft de Tweede Kamer vragen gesteld omtrent de toestemming van ouders. De minister, Mw. Veldhuijzen van Zanten, heeft deze vragen beantwoord. De minister geeft aan dat kinderen niet van noodzakelijke behandeling onthouden mag worden. Volgens de minister biedt de huidige wetgeving voldoende mogelijkheden, ook bij conflicten. De minister refereert naar de Wgbo waarin staat dat kinderen bij ingrijpende gebeurtenissen geen toestemming nodig hebben van beide ouders. Of een behandeling ingrijpend is hangt af van de aard van de gevolgen van de behandeling. Wanneer een behandeling wel ingrijpend van aard is, moet er onderscheidt gemaakt worden tussen drie leeftijdscategorieën:

  1. Kinderen jonger dan 12 jaar
  2. Kinderen van 12 tot en met 15 jaar
  3. Kinderen vanaf 16 jaar

Bij  de eerste groep moeten beide ouders ingrijpen. Wanner er geen tijd is om toestemming te vragen kan de behandeling gestart worden om ernstig nadeel te voorkomen. Dit geldt ook voor gezondheidszorgpsychologen.
Bij de tweede groep is het uitgangspunt dat zowel ouders als kind instemmen. Wanneer de behandeling de wens van het kind is, kan het kind behandeld worden. De mening van het kind is dus doorslaggevend.
Bij de laatste groep mogen de kinderen zelf beslissen of ze behandeling willen. Toestemming van de ouders is niet nodig.
Al met al wil de minister benadrukken dat het geen tostemming krijgen nooit er toe mag leiden dat een hulpverlener moet handelen in strijd met de zorg van een goede hulpverlener. Immers, goed hulpverlenerschap gaat over welke zorg een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben getracht (Ministerie VWS, 2011).
De minister heeft hiermee dus wel oog voor de lastige dilemma’s rondom dit thema, maar zij vindt de huidige wetgeving hierin duidelijk en ruim genoeg. Jeugdzorg Nederland is het hier niet geheel mee eens. Zij zouden wel graag aanpassing van de wet zien (Vara, 2011)

Tuchtcommissie
En misschien heeft de minister heir ook wel gelijk in. Op 24 mei 2011 heeft de tuchtcommissie uitspraak gedaan dat een arts er van uit mag gaan dat e ouder die het kind begeleidt tevens de andere ouder vertegenwoordigt. En als ouders een verschillende mening hebben, mag een arts toch handelen. De tuchtcommissie deed deze uitspraak in een zaak die een gescheiden vader tegen de huisarts had aangespannen. De vader wilde dat zijn kind door een andere huisarts werd behandeld, waar hij het kind ook bij had ingeschreven, De moeder ging toch naar de aangeklaagde huisarts die het kind ook behandelde. Volgens de tuchtcommissie stelde de vader het belang van het kind niet voorop. Het ging hier echter wel om een niet-ingrijpende behandeling. Bij een ingrijpende behandeling had de uitspraak anders kunnen zijn (Artsennet, 2011).

Tot slot:
Hoewel er een heldere omschrijving in de Wgbo staat hoe er bij behandeling van kinderen ven gescheiden ouders gehandeld moet worden en de minister de wetgeving momenteel ook ruim genoeg vindt, levert het in de praktijk nog veel gedoe op. Veel hulpverleners zijn huiverig en bang voor een klacht bij de tuchtcommissie. Het is natuurlijk erg fijn dat er recent uitspraken zijn gedaan waarin de tuchtcommissie duidelijk het belang van het kind voorop stelt. Desalniettemin zijn dit ingrijpende gebeurtenissen. Geen enkele hulpverlener wil met de tuchtcommissie in aanraking komen.

 

Bronnen:

  • Artsennet (17-6-2011), Centraal Tuchtcollege: toestemming beide ouders voor behandeling niet altijd nodig, op
  • Metro Nieuws (19-5-2011), Scheidende vader hindert hulp aan kind.
  • Ministerie VWS (2011), Kamervragen over de hulp aan kinderen van gescheiden ouders.
  • Nederlands Instituut voor Psychologen (2007), Beroepscode (2007).
  • Vara (2011), Afl.10 Gescheiden ouders.
  • Wood, J.J., Repetti, R.L., & Roesch, S.C. (2004), Divorce and children’s adjustment problems at home and school: Depressive/withdrwan parenting. In: Child Psychiatry and Human Development,Vol. 35(2).
Categorieën
Test review

Test review ASEBA (CBCL, TRF en YSR)

Informatie van de testuitgever
De ASEBA omvat meerdere vragenlijsten. Zo is er een versie voor jongerne (YSR), ouders (CBCL) en leerkrachten (TRF). De informanten kunnen op 20 vragen over vaardigheden informatie geven over activiteiten, sociale contacten en schoolwerk. De vragenlijsten hebben 118 specifieke vragen over emotionele en gedragsproblemen en twee open vragen over andere problemen. Ouders kunnen aangeven hoe goed een vraag nu of in de afgelopen 6 maanden past bij een kind met behulp van de volgende antwoordmogelijkheden: 0 = helemaal niet, 1 = een beetje of soms, 2 = duidelijk of vaak. De antwoorden op de vragen tellen op tot schalen. De vragen over vaardigheden vormen de vaardigheidsschalen Activiteiten, Sociaal en School, en samen vormen deze de schaal Totale Vaardigheden. De vragen over gedrag vormen de acht probleemschalen Teruggetrokken/Depressief, Lichamelijke Klachten, Angstig/Depressief, Sociale Problemen, Denkproblemen, Aandachtsproblemen, Normafwijkend Gedrag en Agressief Gedrag. De eerste drie probleemschalen vormen samen de schaal Internaliseren en de laatste twee de schaal Externaliseren. Alle vragen over gedrag opgeteld vormen de schaal Totale Problemen. Een indeling van de vragen over gedrag die nauw aansluit bij het classificatiesysteem van de DSM leidt tot zogenaamde DSM-schalen. Deze zes DSM-schalen zijn: Affectieve Problemen, Angstproblemen, Lichamelijk Problemen, Aandachtstekort/Hyperactiviteitsproblemen, Oppositioneel-Opstandige Problemen en Gedragsproblemen.
Er zijn versies voor kinderen jonger dan zes jaar en ouder dan zes jaar. De ASEBA wordt uitgegeven door ASEBA.nl. De vragenlijsten kosten €7,- per 10 vragenlijsten. De handleidingen kosten ongeveer €35,- per stuk. .

Cotanbeoordeling CBCL en YSR

Uitgangspunten bij de testconstructie: goed
Kwaliteit van de testmateriaal:  goed
Kwaliteit van de handleiding:  goed
Normen:  goed (normen zijn verouderd)
Betrouwbaarheid:   voldoende
Begripsvaliditeit:  goed
Criteriumvaliditeit: voldoende

 

Eigen ervaring:
De TRF, YSR en CBCL zijn duidelijke screeningslijsten voor gedragsproblemen. Wanneer je ze scoort met het computerprogramma gaat het zeer eenvoudig. Het handmatig scoren is wat tijdrovend. De verkregen scores helpen goed bij het opstellen van behandelingsplannen, monitoren van vooruitgang en/of het vertrekpunt in de diagnostiek. Ik waarschuw de ouders van jonge kinderen wel altijd dat de vragenlijsten vragen bevatten voor kinderen van 6 tot en met 18 jaar. Dus er staan veel gedragingen op die het kind misschien niet doet, waar ouders wel van kunnen schrikken. Een nadeel van de vragenlijsten zijn de ietwat gechargeerde antwoordcategorieën. De vragenlijsten bevat een 3 puntsschaal waarop gescoord wordt. Tevens leveren de vragenlijsten soms geen afwijkende scores op terwijl een kind wel ADHD of PDD-NOS heeft. Sowieso is het aan de hand van deze vragenlijst nauwelijks mogelijk om autistische kenmerken te signaleren.

Categorieën
Nieuws

Adolescentenstrafrecht

Voor jongeren en jongvolwassenen komt er een speciaal adolescentenstrafrecht: een samenhangend sanctiepakket dat goede mogelijkheden biedt om risicojongeren van 15 tot 23 jaar “op maat” te straffen. Enerzijds kansen bieden en de sociale en psychische problemen aanpakken die hebben geleid tot het criminele gedrag. Maar tegelijkertijd ook consequent en stevig optreden, als blijkt dat de jongere die kansen niet grijpt. Onderdelen van dit pakket zijn onder meer:

  • De maximumduur van de jeugddetentie voor 16- en 17-jarigen gaat van twee naar vier jaar
  • Als na afloop van een PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen) nog een groot risico bestaat op ernstige recidive, wordt het mogelijk de PIJ om te zetten in een TBS-maatregel
  • De jeugdreclassering gaat scherper toezien op gestrafte jongeren
  • Jongeren die hun taakstraf laten mislukken of de justitiële voorwaarden overtreden, kunnen rekenen op een strenge, consequente aanpak

Bron: Rijksoverheid.nl

Categorieën
Test review

Test review ADHD-vragenlijst (AVL)

Informatie van de testuitgever
De ADHD vragenlijst (AVL) is ontwikkeld om bij kinderen in de leeftijd van 4 tot 18 jaar de (gedrags)symptomen van ADHD te kunnen bepalen. Daarbij verwijst ADHD naar de volgende drie basisvormen van probleemgedrag bij kinderen: aandachtstekort (snel afgeleid en weinig taakgericht), hyperactiviteit (overbeweeglijkheid en motorische onrust), impulsiviteit (ongecontroleerd en ongeremd gedrag). De AVL is een vragenlijst met totaal 18 vragen op bovengenoemde gebieden. Het invullen neemt max. 15 minuten in beslag.
De AVL wordt uitgegeven door Bohn Stafleu van Loghum en kost €165,- incl. BTW.

Cotanbeoordeling

Uitgangspunten bij de testconstructie: goed
Kwaliteit van de testmateriaal: goed
Kwaliteit van de handleiding: goed
Normen:  voldoende
Betrouwbaarheid:  goed
Begripsvaliditeit:  goed
Criteriumvaliditeit:  onvoldoende

Eigen ervaring:
Zeer eenvoudige vragenlijst gericht om ADHD vast te stellen. Indien met ook de CBCL, VvGK of SEV afneemt, is deze test wat overbodig, omdat de vragen overlap met elkaar vertonen. De vragenlijst bevat mooi alle kenmerken vanuit de DSM-IV TR.

Categorieën
Nieuws

Woordblind en stemblind

Eind juli hebben een drietal Amerikaanse onderzoekers hun resultaten gepubliceerd. Zij hebben onderzoek gedaan bij dyslectische mensen naar hun taalvermogen om bekende stemmen te herkennen. Zij kwamen tot een verrassende conclusie, welke toch ook verklaarbaar is vanuit de problematiek van dyslexie. Zij concludeerden namelijk dat mensen met  dyslexie (woordblindheid) ook flink slechter zijn dan gemiddeld in het herkennen van bekende stemmen. Tyler Perrachione en zijn collega’s stelden zowel een groep dyslectische mensen als een groep met proefpersonen die wel goed konden lezen bloot aan een tiental onbekende stemmen, die allemaal hoorden bij een bepaald cartoonfiguurtje. De truc van het onderzoek was dat vijf van de stemmen Engels spraken (de moedertaal van de deelnemers), terwijl vijf andere stemmen Mandarijn (Chinees) spraken. Het is al langer bekend dat mensen stemmen die in hun eigen taal spreken makkelijker herkennen dan stemmen die in een vreemde taal spreken. Dit heeft te maken met fonologie, oftewel klank, klankveranderingen en het ritme van woorden. En met de onbekendheid van de klanken uit zo’n andere taal. Je hersenen hebben moeite met deze onbekende klanken herkennen, en herkennen daardoor ook intonatie van individuele sprekers slecht. Wetenschappers vermoeden verder al een poosje dat dyslexie, een aandoening die zich vooral uit in de vorm van slecht kunnen lezen (een taalprobleem), eigenlijk ook voortkomt uit problemen met fonologie. Kinderen met dyslexie zijn bijvoorbeeld een stuk slechter dan gemiddeld in rijmen en alliteratie, wat beide te maken heeft met woordklank. Als dyslexie inderdaad een fonologisch probleem zou zijn, zou je verwachten dat voor mensen met deze aandoening bij het herkennen van iemands stem niet veel uitmaakt welke taal iemand spreekt. Omdat ze hier sowieso niet zo goed in zijn. Dat is precies wat uit het onderzoek van Perrachione blijkt. De deelnemers kregen eerst allemaal een poosje de tijd om zichzelf goed in te prenten welke stem bij welk getekend karakter hoorde. Voor de eigenlijke test kregen zij alleen de stemmen te horen, en moesten ze aangeven bij welk van de cartoonfiguren die stem hoorde. De proefpersonen zonder leesproblemen wisten, bij de Engelse stemmen, bij zeventig procent van de geluidsfragmenten goed aan te geven bij welk cartoonfiguurtje de stem hoorde. De Mandarijnse stemmen herkenden zij veel minder goed. Maar de proefpersonen met dyslexie scoorden voor beide talen hetzelfde: zij herkenden zowel de Engelse als Mandarijnse stemmen in vijftig procent van de gevallen goed. Mensen met dyslexie lijken dus slechter dan normaal stemmen te herkennen. Wat een extra bewijs is voor het idee dat woordblindheid eigenlijk een fonologisch probleem is. En, zoals in de inleiding van dit artikel stond, voor het idee dat taal en stemherkenning toch behoorlijk dicht met elkaar verweven zijn. In een zogenoemd perspective-artikel dat tegelijk met de studie van Perrachione en zijn collega’s verschijnt, pleit hersenwetenschapster Patricia Kuhl voor meer onderzoek naar dit fenomeen.

Bron: Wetenschap24

Categorieën
Nieuws

Autisme is er in minstens twee vormen

Uit onderzoek blijkt dat er zeker twee vormen van autisme zijn die elk hun eigen oorzaak hebben.Onderzoeker David Amaral bestudeerde 350 kinderen met autisme en ontdekte zo dat de aandoening meerdere types kent. De resultaten werden gisteren tijdens de Asia Pacific Autism Conference gepresenteerd. Sommige kinderen met autisme blijken een afwijking te hebben in de groei van hun hersenen. Hun brein begint wanneer ze vier of vijf maanden oud zijn opvallend groot te worden. Wanneer ze achttien of 24 maanden oud zijn, beginnen ze symptomen van autisme te vertonen. Deze vorm van autisme bleek enkel voor te komen onder jongens. Andere kinderen hadden die afwijking niet, maar vertoonden in de eerste twaalf maanden van hun leven al symptomen van autisme. “De biologische oorzaak van autisme is bij deze kinderen waarschijnlijk heel anders dan bij de kinderen met een abnormale groei van het brein,” zo concludeert Amaral.“Het is absoluut duidelijk dat er verschillende subtypes van autisme zijn.” Amaral vermoedt dat dit nog maar een tipje van de ijsberg is en dat er nog veel meer soorten autisme ontdekt zullen worden. Hij benadrukt dat het opsporen van deze verschillende types heel belangrijk is. Alleen zo kan autisme effectief behandeld worden. Want elke vorm van autisme heeft een eigen oorzaak en vraagt dus om een andere behandeling.

Bron: www.scientias.nl