In De Psycholoog van december 2020 is mijn wetenschappelijk onderzoek in het kader van de KP-opleiding geplaatst. Het hele artikel inclusief bevinden vindt u hier.
Categorie: Artikelen
Columns Tijdschrift voor Orthopedagiek
Sinds juni 2020 schrijf ik columns voor het Tijdschrift voor Orthopedagogiek in de rubriek In Zicht. Hier kun je mijn bijdrages vinden:
- TvO 2020 nummer 3: De jeugdzorg failliet?
- TvO 2020 nummer 4: Corona-proof werken
- TvO 2020 nummer 5: Een ander woord voor tovenaar
- TvO 2021 nummer 1: Diagnostiek is zeg maar echt mijn ding
- TvO 2021 nummer 2: Collateral damage
- TvO 2021 nummer 3: Goed voor jezelf zorgen
- TvO 2021 nummer 4: Mensen zijn ingewikkeld
- TvO 2021 nummer 5: Ik voel me vandaag meer een jongen
- TvO 2022 nummer 1:
- TvO 2022 nummer 2: Writer’s Block
- TvO 2022 nummer 3: Het is de toon die de muziek maakt
- TvO 2022 nummer 4: Genderdivers op de camping?
- TvO 2023 nummer 1: Van het kastje naar de muur
- TvO 2023 nummer 2: Beroepsidentiteit
- TvO 2023 nummer 3: Doen wat werkt?!
- TvO 2023 nummer 4: Connectie
- TvO 2023 nummer 5: Keuzes
- TvO 2024 nummer 1: Het is gewoon niet eerlijk!
- TvO 2024 nummer 2: De AI-paradox
De GGZ, psychiatrie en psychotherapie staan weer volop in de belangstelling: eind november stond een opiniestuk in de Volkskrant door Flip Jan van Oenen over de magere resultaten van psychotherapie, de Jeugd GGz gaat zelfs op de schop en Tygo Gernandt duikt in de wereld van de psychiatrie met mensen die we 13 verschillende labels hebben gekregen. Wat gebeurd er toch in het land van de psychiatrie en psychotherapie?
Al geruim 10 jaar werk ik in ditzelfde werkveld. Een veld waar veel ontwikkelingen zijn, regeldruk aan de orde van de dag is, maar ook de kosten en de hoeveel mensen die psychische hulp nodig hebben de pan uit rijzen. Er wordt van alles bedacht om kosten te besparen, maar ondertussen blijft er een onafgebroken stroom clienten komen. In de serie die door Tygo Gernandt wordt gemaakt zijn er diverse collega’s die uiteenzetten dat het werkveld van de psycholoog en psychiater niet een hard, op feiten gebaseerd geheel is. Diagnoses in de DSM zijn een verzameling kenmerken die alleen de buitenkant beschrijven. Onderliggende problematiek is onvoldoende meegenomen. Terecht zegt een van de mensen die Tygo volgt dat het uitmaakt hoe je bijvoorbeeld met je trauma’s omgaat, maar dat je dan ipv PTSS de diagnose angst, dwang of gedragsproblemen krijgt. Ook maakt het uit waar je gezien wordt voor een intake, zoals door mede-documentaire maakster pijnlijk duidelijk gemaak wordt. Evenals Tygo ben ik ook verbaasd over hoe het er in mijn eigen werkveld aan toe kan gaan. Gepaste terughoudendheid in het stellen van diagnoses zou mooi zijn, waarbij wij ook erkennen dat we het soms niet 100% zeker weten.
Echter is de praktijk hierin ook lastig. Ouders die aankloppen willen duidelijkheid, maar ook de man van middelbare leeftijd die vastloopt op diverse gebieden (zoals werk en sociaal functioneren). En dan is soms meer stelligheid van de psycholoog of psychiater wenselijk. Ik geloof dat we goed hulpverlener zijn als je naast je client gaat staan, open zijn over wat je wel en nog niet weet en samen kijken wat er nodig is (shared decision making). En laten we dan vooral per individu een goede beschrijving maken van alle factoren die van belang zijn en hoe deze op elkaar in werken. Dan kan ook psychotherapie op maat en kunnen er goede resultaten behaald worden waarbij genezing niet het doel is, maar leren omgaan en leven met je kwetsbaarheden en mindere periodes een mooi resultaat is, zoals ook Kirsten Hauber bepleit in haar pleidooi als reactie op het artikel van Van Oenen. Want laten we wel wezen iedereen heeft zijn kwetsbaarheden waar hij of zij mee moet leren omgaan, daar is de client in de psychiatrie niet veel anders is.
Kijktip: Tygo in de psychiatrie
Ouderschap ingewikkeld?!
In een openhartig interview met de BBC heeft Meghan Markle laten weten dat het ouderschap haar niet eenvoudig af gaat. Dit roept bij veel mensen sympathie op, maar ook bij veel Britten niet, ‘want zo lastig heeft ze het nou ook weer niet’. Nu weet ik niet hoe Meghan en Harry hun opvoeding doen, of er nanny’s zijn etcetera, maar over een ding ben ik wel overtuigd: Ondanks alle hulp en steun die je krijgt, is ouderschap ingewikkeld en voel je je als ouder kwetsbaar. Ik sympathiseer dus ook met Meghan, want royal of niet, ook zij zal zich kwetsbaar voelen en het beste voor haar kind willen.
Al jaren geleden schreef Alice van der Pas over haar ouderschapstheorie, waarbij zij er van uit gaat dat ten eerste het ouderschap kwetsbaar maakt en ten tweede elke ouder een besef van ‘verantwoordelijkheid zijn’ heeft. Ik ben er van overtuigd dat elke ouder deze kwetsbaarheid en verantwoordelijk zijn voelt. En wanneer je bedenkt dat Meghan en Harry ook nog onder een vergrootglas liggen in alles wat zij doen, dus ook het ouderschap, kan ik mij goed voorstellen dat dit voor extra onzekerheid kan zorgen. Uit onderzoek weten we dat 50-80% van de vrouwen in de eerste 10 dagen na de bevalling last kunnen hebben van flinke stemmingswisselingen, angsten, bezorgdheden, zogeheten baby blues en kraamtranen. Gelukkig (!) verdwijnt dit bij het meerendeel weer, maar er zijn genoeg vrouwen die angstig en somber blijven (zo’n 13% van de vrouwen ontwikkelt een postnatale depressie en dan komt er ook steeds meer aandacht voor de postnatale depressies bij vaders). Kijkend naar de risico-factoren voor een postnatale depressie is een van de factoren hoge eisen of verwachtingen in het ouderschap. Los van eigen spoken/verwachtingen voordat je zelf ouder wordt, speelt mijn inziens ook de maatschappelijk druk en hoe leuk het ouderschap moet zijn.
Tijdens je zwangerschap ontvang je allerlei leuke “gratis” spullen zoals een blije doos, tips & tricks voor fashionable zwanger zijn en leuke tips in Mama & Baby. Dat het allemaal even niet zo leuk mag zijn (zwanger zijn en leven met je pasgeboren baby) wordt minder belicht. Gelukkig komt hier steeds meer aandacht voor en is het heel stoer (maar ook belangrijk) dat invloedrijke personen, zoals Meghan Markle, zich uitspreken over hun onzekerheden in het ouderschap. Pas wanneer ‘wij’ als maatschappij gaan erkennen dat onzekerheid, kwetsbaarheid en ouderschap hand in hand gaan kunnen we minder oordelend zijn over (prille) ouders.
De WISC-V: een wereld van verschil?
Eindelijk is sinds begin 2018 de WISC-V-NL te koop in Nederland. En direct ontstond een discussie of de WISC-II NL meteen verbannen moest worden uit testkasten of dat we eerst moeten afwachten tot de kinderziekten er uit zijn of zelfs tot de COTAN de WISC-V-NL beoordeeld heeft. Drs. Yaron Kaldenbach geeft in zijn nieuwsbrief van september 2017 de voor- en nadelen weer van snel overstappen, waarbij hij wel adviseert om nog 1-2 jaar te wachten. Zijn onderbouwing hierin is om wijzigingen van nog mogelijke fouten uit de handleiding of test af te wachten. Hier kon ik mij destijds goed in vinden, ondanks dat ik vanaf het begin dat de WISC-V ontwikkeld werd groot voorstander ben van het feit dat de WISC-V beter inzicht kan geven en ook zijn theoretische basis vindt in het CHC-model. Dit is een model waarbij intelligentie opgedeeld wordt in deelfactoren zoals ‘fluid intelligence’, ‘crystalized intelligence’ maar ook kwantitatieve kennis, verwerkingssnelheid en informatieverwerking (zone auditief als visueel). Je ziet dat naast de WISC-V-NL, de WAIS-IV-NL al richting CHC-model ging, maar ook de RAKIT-2 en de IDS.
Inmiddels ben ik zelf getraind door Pearson Academy in afname en interpretatie, ben ik gaan werken met de WISC-V-NL en supervisser ik menig IQ onderzoek middels de WISC-V-NL. Een eerste indruk is positief: bredere vaardigheden die gemeten worden, mooi testmateriaal, handig socringsprogramma, maar ook veel meer analyse-mogelijkheden. Veel subtesten doen ook echt meer beroep op probleemoplossende vaardigheden in plaats van het ‘crystalized intelligence’ en dus in mijn ogen meten ze meer intelligentie dan puur opgeslagen feiten.
Echter zullen we met z’n allen ook een enorme omslag in ons denken moeten maken. Er is immers geen sprake meer van disharmonische profielen of V-P kloven, maar ook zijn de indexen-scores opgebouwd uit 2 subtest scores (3 als je alle 14 subtesten afneemt, maar dan nog tellen er maar 2 mee) en is de naamgeving van de testscores anders dan de veelal gebruikte indeling van Resing en Blok (2002).
Wat betreft het verdwijnen van de disharmonische profielen blijven we wel werken met een sterkte-zwakte analyse maar noemen we het anders. Mijns inziens is dit een overbrugbaar verschil met de WISC-III-NL die ook niet heel ingewikkeld hoeft te zijn. Het andere verschilpunt van indexen die op 2 subtestscores gebaseerd zijn moeten we nu ook gewoon maar genoegen mee nemen, maar blijft wel ingewikkeld. Bij de WISC-III-NL werd snel bij de index Verwerkingssnelheid gezegd dat het ‘maar twee subtesten’ waren dus dat soms extra voorzichtigheid geboden was. In de praktijk denk ik dat we het argument dat het maar 2 subtesten betreft zullen gemakkelijker vergeten en naar de achtergrond schuiven naarmate de WISC-V-NL vaker wordt ingezet en gebruikt.
Wat betreft de naamgeving testscores ligt het denk ik toch ingewikkelder. Hoewel Pearson Academy een goed, bevlogen en onderbouwd betoog houdt om aan de nieuwe score indelingen en namen te houden, merk ikzelf tijdens het lezen van WISC-V-NL verslagen, maar ook in discussies met vakgenoten, grote verschillen. Allereerst is het goed om te noemen dat er voor wordt gepleit om niet meer ‘harde’ puntscores te noemen, maar om alleen de betrouwbaarheidsintervallen te gebruiken en dan bij voorkeur de 90% in plaats van de 95% betrouwbaarheidsintervallen. Nog een verandering, waar bij de WISC-III NL eigenlijk alleen de 95% betrouwbaarheidsintervallen gebruikt werden in de praktijk. Door 90% betrouwbaarheid te gebruiken wordt het interval weliswaar wat kleiner, maar neemt dus ook de foutmarge toe. Hoewel ik het denken in betrouwbaarheidsintervallen toejuich, maakt de voorgestelde naamgeving van Pearson het enorm onoverzichtelijk (nog los van het feit dat er verschillende officiële naamgevingslijstjes in omloop zijn, zie nieuwsbrief september 2018 van Kaldenbach). Even een klein voorbeeld: Een kind dat een betrouwbaarheidsscore (weliswaar 95% interval) haalt tussen de 113 en 131 noemen we dan hoog in het gemiddelde tot zeer hoog gebied. Wat zegt dit nu precies? Ik denk in de praktijk dat mensen toch een beetje middelen en dan rond de puntscore uit gaan komen. Daarnaast zie je da de termen hoog/laag in het gemiddelde tot discussie leidt en dat er synoniemen komen (hoog/laaggemiddeld) of toch vastgehouden wordt aan andere indelingen, waaronder Resing en Blok. Hierdoor wordt het voor ouders, maar ook andere zorgprofessionals inclusief scholen onoverzichtelijk wat een kind nu precies getest heeft. En volgens mij worden de aangemelde kinderen juist getest zodat zijn of haar omgeving (zoals ouders en school) goed gaan snappen wat de sterke en minder sterke kanten zijn, maar andere naamgeving kan dan heel verwarrend zijn.
Al met al is de eerste indruk van de WISC-V-NL positief. De afname is denk ik zowel voor testleider als client prettiger en aangenamer. ‘We’ zullen echter wel massaal moeten gaan omschakelen wat betreft werken met de scores. Wordt vervolgd.
Referenties:
Resing, W.C.M. & Blok, J. (2002), De classificatie van intelligentiescores. De Psycholoog, 37 , 244-249.
SIndekort schrijf ik voor mijn werkgever, dokter Bosman, blogs over mijn werk en interesses. Afgelopen week is de eerste blog over hoogbegaafdheid online gegaan.
Begin november kwam de Belgische zeer hoogbegaafde Laurent in de media. Het wonderkind met een IQ van 145 zal al op zijn zesde naar de brugklas gaan. Hij heeft een grote interesse in beta-vakken en volgde afgelopen zomer een extra cursus aan de Amerikaanse Stanford University. Laurent past perfect binnen de theorie over hoogbegaafdheid van de Amerikaanse psycholoog Renzulli en de Duitse ontwikkelingspsycholoog Mönks.
Wonderkinderen
Laurent is niet het enige wonderkind dat ‘versneld’ zijn school heeft afgerond. Ook Erik van den Boom (bekend van de Wereld Draait Door) deed al op 13-jarige leeftijd eindexamen gymnasium. Hij sloeg op de basisschool een klas over en voltooide de eerste vier jaar van het gymnasium in één jaar. Ook won Erik de ‘Wynand Wijnenprijs 2011’ voor het beste VWO-profielwerkstuk. (Wikipedia, 2016).
Je vraagt je misschien af; is dat wel goed, een kind zo vroeg naar de middelbare school? Krijgen ze geen sociale- en emotionele problemen? In dit blog antwoord op vragen als; wat is hoogbegaafdheid en waar doe je nu goed aan qua onderwijs? Versneld of via een onderwijsvorm speciaal voor hoogbegaafden?
wil je meer lezen en de antwoorden krijgen op bovenstaande vragen, klik dan snel hier verder naar mijn hele blog.
In mei 2013 moet de DSM-5 dan eindelijk gaan komen. Er is inmiddels al een heleboel om te doen geweest te zijn. Psychiaters, psychologen en onderzoekers wedijveren om de concepten zoals ze opgenomen gaan worden in de DSM-5. Voor een eigen case studie merkte ik al dat het heel belangrijk is dat de concepten kloppen. Na 30 jaar worden nu alle psychiatrische stoornissen onder de loep genomen. Er wordt kritisch gekeken of criteria nog wel kloppen. Zo gaat PTSS veranderen, omdat er nu veel PTSS diagnoses worden gesteld bij mensen die zelf geen trauma gezien hebben of meegemaakt hebben. Dat kan straks niet meer. Ook gaan alle verschillende soorten autisme eruit en worden de criteria strenger. Over het algemeen zullen de criteria dus strakker en strenger worden, zodat er betere diagnostiek bedreven kan worden. Tenminste, dat is het uitgangspunt. In de praktijk moet de DSM-5 zich nog moeten gaan bewijzen. Persoonlijk vind ik het erg sterk dat de DSM met zijn tijd meegaat. De APA wil er naar gaan streven dat het nieuwe handboek zowel in gedrukte vorm als in een digitale vorm gepubliceerd wordt. Dit digitale document kan regelmatig geüpdate worden tot versie 5.1 of 5.2. Dit is ook de reden dat de DSM-5 gekozen heeft voor Arabische cijfers in plaats van Romeinse cijfers. APA nodigt hierbmee psychiaters ook uit om meer gedetailleerde informatie te verzamelen over symptomen van een een patiënt. Als een psychiater over meer data beschikt die hij bij zijn beoordeling kan betrekken en de beschrijvingen in het handboek uitgebreider zijn is er een grotere kans dat hij een correcte match vindt tussen een patiënt en een aandoening, aldus de samenstellers.
Er zullen nog twee grote veranderingen plaatsvinden. De eerste is er eentje met een arbitrair karakter. Met de DSM-5 zal men ook de ernst moeten inschatten van de symptomen. Bij ADHD moet de aandachtsproblemen op een aparte schaal gescoord moeten worden van ‘zeer slecht’ tot ‘uitstekend’. Hiermee worden psychiatrische diagnoses dus meer op een dimensie geplaatst in plaats. Het arbitraire zit hem volgens artsen in het feit dat de verschillende vormen van autisme nu binnen een verzamelcategorie worden geplaatst en daarbinnen dus de ernst. Men zou – ten onrechte – de illusie kunnen wekken dat Stoornis van Asperger minder ernstig is dan een Autistische Stoornis, omdat mensen met Stoornis van Asperger doorgaans betere ontwikkelingskansen heeft. Hiermee vergeet men wel hun handicap. Ten tweede vrezen artsen dat zorgverzekeraars minder behandelingen gaan vergoeden en dat de zorgverzekeraars eisen gaan stellen aan bepaalde criteria van ernst.
Een tweede grote verandering is dat de DSM-5 stoornissen anders gaat clusteren dan in de DSM-IV. In de DSM-IV werden stoornissen geclusterd in drie categorieen, namelijk:
- klinische ziekten, zoals depressie, bipolaire stoornissen en schizofrenie
- persoonlijkheids- en ontwikkelingsstoornissen
- medische problemen die een rol kunnen spelen.
In de DSM-5 wordt deze indeling afgeschaft en worden stoornissen chronologisch geordend. Allereerst zullen aandoeningen bij baby’s en jonge kinderen beschreven, vervolgens gaat dit door via de adolescentie naar stoornissen die vaker bij volwassenen voorkomen. Zo kan men zich dus beperken tot bepaalde delen van de DSM-5.
Tot slot moet men er wel rekening mee blijven houden dat de DSM geen volmaakte weerspiegeling biedt van psychische kwalen, maar met de herziene editie wordt het beeld weer een beetje helderder en daarmee ook het begrip van de menselijke psyche.
WAIS-IV NL komt naar Nederland
Vanaf de zomer 2012 zal Pearson de WAIS-IV NL uitbrengen. Er zijn enkele subtesten toegevoegd en er zijn ook enkele zaken veranderd in de factor en index-structuur. De WAIS-IV NL heeft als doel om de algemene intelligentie te meten van adolescenten en volwassenen. De WAIS-IV NL zal bestaan uit 15 subtesten die uiteindelijk de factoren Verbaal Begrip, Perceptueel Redeneren, Werkgeheugen en Verwerkingssnelheid. Het Verbaal Intelligentie Quotient (VIQ) en Performaal Intelligentie Quotient (PIQ) zijn komen ter vervallen. Er zijn enkele nieuwe subtests om het meten van ‘fluid reasoning, werkgeheugen en verwerkingssnelheid te verbeteren.
Verbaal Begrip Index
Het Verbaal Begrip bestaat uit de subtesten:
- Overeenkomsten
- Woordenschat
- Informatie
- (Begrijpen) – deze subtest is optioneel
Perceptueel Redeneren Index
Perceptueel Redeneren bestaat uit de volgende subtests:
- Blokpatronen
- Matrix Redeneren
- Figuur Samenstellen*
- (Gewichten*) – deze subtest is optioneel
- (Onvolledige Tekeningen) – deze subtest is optioneel
Werkgeheugen Index
Het Werkgeheugen bestaat uit de volgende subtesten:
- Cijferreeksen
- Rekenen
- (Cijfers en Letters nazeggen) – deze subtest is optioneel
Verwerkingssnelheid Index
De Verwerkingssnelheid bestaat uit de volgende subtesten:
- Symbool Zoeken
- Symbool Substitutie Coderen
- (Figuur Zoeken*) – deze subtest is optioneel.
De subtesten waar een * achterstaan zijn nieuwe subtesten.
Figuur samenstellen:
Dit is een visuele versie van de subtest Figuur Leggen. De cliënt ziet een volledige puzzel en selecteert uit zes mogelijkheden drie antwoordmogelijkheden waarmee, wanneer deze gecombineerd worden, de puzzel kan worden nagemaakt.
Gewichten: Bij dit onderdeel wordt er gewerkt binnen een specifieke tijdslimiet, waarin de cliënt een afbeelding ziet met een ontbrekend gewicht of ontbrekende gewichten. De cliënt moet de antwoordmogelijkheid selecteren die de schaal in balans houdt.
Figuur Zoeken: Ook bij deze subtest wordt er binnen een specifieke tijdslimiet gewerkt, waarin de cliënt een aantal vormen in een bepaalde opstelling bekijkt en doelvormen markeert.
Tot slot heeft de WAIS-IV NL ook de mogelijkheid om processcores te berekenen. Deze zijn ontworpen om meer gedetailleerde informatie te verkrijgen over de cognitieve vaardigheden die bijdragen aan de prestaties op een subtest. Bij Blokpatronen wordt een processcore berekend door de prestaties zonder extra tijdsbnonuspunten te berekenen. Ook bij Cijfers en Letters Nazeggen wordt een processcore berekend. Dit is het aantal cijfers en letters dat de clieënt zich herinnert van de laatste correct uitgevoerde reeks.
Bij het onderdeel Cijferreeksen worden maar liefst zes processcores berekend. Er zijn drie processcores die de prestaties van een cliënt op de drie Cijferreeks-taken vertegenwoordigt. Daarnaast zijn er drie processcores die het aantal cijfers dat de cliënt zich herinnert van de laatste correct uitgevoerde reeks op Cijferreeksen Voorwaarts, Achterwaarts en Sorteren vertegenwoordigt.
Tot slot houdt de WAIS-III NL meer rekening met mensen met specifieke problemen, zoals gezichtsproblemen, gehoorproblemen en reactiesnelheid bij ouderen. Daarnaast zijn de psychometrische eigenschappen verbeterd en is de afnameduur van de kernbatterij verkort door betere afbreekregels. Ook zijn er nieuwe normen, uitgebreidere TIQ ranges, verbeterde factorscores en verminderde vloer- en plafondeffecten.
Al jaren wordt er onderzoek gedaan naar leesstoornissen en welke interventies er wel en niet werken. Recent is er een nieuw lettertype ‘Dyslexie’ genaamd, die dyslectische mensen moet helpen bij het lezen. Het lettertype is ontworpen door Christiaan Boer die zelf dyslectisch is.
Dyslexie kenmerkt zich in problemen met het lezen en schrijven. Men heeft moeite om het verschil te horen tussen klanken als m en n; p, t en k; s, f en g; eu, u en ui. Ook worden klanken vaak verwisseld, zoals ‘dorp’ en ‘drop’ of ’12’ en ’21’, het zogeheten spiegelen. Tevens gaat het inprenten van reeksen, bijvoorbeeld tafels of spellingsregels. Bij het lezen valt op dat sommige kinderen heel traag lezen en andere weer heel snel, maar dan wel met relatief veel fouten. Bij het schrijven valt vaak het onleesbare handschrift op en bij spelling heeft men moeite om de spellingsregels goed toe te passen (Steunpunt dyslexie).
Wanneer dyslecten teksten lezen, zakt de moed hun vaak in de schoenen vanwege de grote tekstblokken. De regels zijn vaak lang, waardoor kinderen ‘verdwalen’ in de tekst of overzicht kwijt raken op de pagina. Tevens zijn veel teksten uitgevuld op de pagina, waardoor alle regels op elkaar lijken en een dyslect dus geen herkenningspunten meer heeft (www.studiostudio.nl). Dit heeft Christiaan Boer er toe gedreven om verder na te denken over hoe dit probleem aangepakt kan worden.
De grootste verschillen tussen traditionele lettertypes en het lettertype Dyslexie is dat het zwaartepunt van de letter laag ligt, waardoor de kletter niet snel ondersteboven gedraaid zal worden. Daarnaast zijn de openingen van de letters groter, waardoor de vorm van de letters verduidelijkt worden en ze zo minder op elkaar lijken. Ook de hoogte van sommige letters is vergroot, zodat ze minder op elkaar letten. Sommige letters zijn iets schuin gezet op basis van de geschreven letters. Ook hierdoor worden de verschillen ten opzichte van elkaar groter. Ook letters die veel op elkaar lijken zijn ten opzichte van elkaar veranderd door bijvoorbeeld een langere stok of staart te krijgen. Door de verschillende hoogtes van letters, krijgt elke letters zijn eigen karakter waardoor ze minder op elkaar lijken. Ook de ruimte tussen letters en woorden is groter zodat ze de ruimte hebben (www.lexima.nl). Door hier te klikken kan men enkele voorbeelden zijn van het lettertype.
Andere algemene tips die goed werken voor kinderen met dyslexie is om een stuk tekst op te delen in meerdere alinea’s en de tekstkolommen niet breder te maken dan 6 à 9 woorden. Het opdelen in kolommen met genoeg ruimte tussen de kolommen kan dus ook helpen. In plaats van tekst uitvullen is het wenselijk om de tekst links uit te lijnen (studio studio).
De universiteit van Twente heeft in 2010 onderzoek gedaan of dit lettertype inderdaad dyslectische kinderen helpt bij het lezen. Er hebben 21 dyslecten en 22 normaal lezende studenten deelgenomen aan het onderzoek. Ze hebben de Een-Minuut-Test en de Klepel twee keer gelezen. Eén keer in het lettertype Arial en één keer in het lettertype Dyslexie. Hypothesen in dit onderzoek waren:
1) de leessnelheid bij dyslecten zal toenemen
2) de accuratesse bij dyslecten neemt toe
3) de leessnelheid van niet-dyslecten neemt toe
4) de attitude van de deelnemers naar het lettertype dyslexie is positief.
De resultaten op basis van dit onderzoek leverde geen significant verschillen op voor de leessnelheid, maar er waren wel enkele positieve en negatieve effecten gevonden voor de accuratesse. Enkele specifieke leesfouten verminderen, terwijl andere toenemen. Over het algemeen werden er bij de groep dyslecten minder fouten gemaakt wanneer er werd gelezen met het lettertype Dyslexie. Wat betreft de attitude blijkt dat de dyslecten positief zijn over het lettertype. Op de vraag of ze het ook wilde gaan gebruiken werd ongeveer even vaak positief als negatief gereageerd. Mogelijk speelt hierbij een rol dat anderen dit lettertype niet gebruiken of niet mogen (Leeuwen, 2010).
Concluderend, dit nieuwe lettertype kan dus uitkomst bieden. Er moet nog een PR-offensief komen, zodat dyslecten ook daadwerkelijk dit lettertype gaan hanteren. Via Studio Studio is het lettertype te bestellen.
Op 18 maart 2011 besteedde de Ombudsman op Nederland 3 aandacht aan dit thema. Uit onderzoek van het CBS blijkt namelijk dat jaarlijks zo’n 33.000 kinderen te maken krijgen met echtscheiding. Wanneer het kind dan medische of psychische hulp nodig heeft, moeten beide gezaghebbende ouders toestemming geven voor de behandeling. Doen zij dat niet, dan krijgen zij geen hulp. In de uitzending van 18 maart gaat de Ombudsman in gesprek met een moeder waarvan haar zoon begeleiding nodig had wat de vader van de jongen weigerde. Uiteindelijk, door bemiddeling van de Ombudsman, gingen ouders weer in gesprek met elkaar (Vara, 2011). Ook familierecht advocate Boonder ziet regelmatig gebeuren dat vaders psychische hulp minder nodig achten dan moeders en daardoor geen toestemming geven. Behandeling is dan wettelijk onmogelijk (Metro, 2011). Enige uitzondering is dat de behandelaar aangeeft dat behandeling noodzakelijk is. Hiervoor moet de behandelaar wel echt kind gezien hebben en dat mag juist niet. Tevens geeft Mw. Boonder aan dat hiermee de verantwoordelijkheid bij de zorgverlener ligt, die het risico loopt op een klacht bij de tuchtcommissie (Metro, 2011).
Echtscheidingsproblemen
Helaas komen kinderen van gescheiden ouder twee keer vaker in psychische problemen dan andere kinderen. Angst, agressie en depressie zouden vaker voorkomen bij deze kinderen (Metro, 2011). Uit onderzoek (Wood, Repetti, & Roesch, 2004) blijkt inderdaad dat zowel externaliserende problemen als internaliserende problemen bij kinderen van gescheiden ouders meer aanwezig zijn. Tevens leidt scheiding vaker tot ouder-kind-relatieproblemen. Ook is de kans groter dat er niet alleen (gedrags)problemen zijn vlak na de scheiding, d.w.z. als aanpassingsproces, maar ook in de toekomst. De psychosociale omstandigheden blijken een grote mediërende rol te spelen in het instandhouden van de problemen. De onderzoekers geven aan dat emotionele aanpassing van ouders en gedrag van ouders zijn eveneens mediërende factoren. Wanneer ouders dus scheiden is het goed denkbaar dat alleen de scheiding al genoeg veroorzaakt waarvoor behandeling wenselijk en misschien zelfs noodzakelijk is.
Aanpassing wet?
De ethische beroepscode van het Nederlands Instituut voor Psychologen staat dat bij onderzoek en behandeling van minderjarigen, d.w.z. jongeren jonger dan 16 jaar, beide gezaghebbende ouders toestemming moeten geven (NIP, 2007). Men is niet verplicht om de toestemming schriftelijk te ontvangen. Mondelinge toestemming mét een duidelijke aantekening hiervan in het dossier van het kind is voldoende. Wanneer men twijfelt of de toestemming een vast gegeven is, mag men natuurlijk altijd een ondertekende toestemmingsverklaring vragen.
Op 16 mei heeft de Tweede Kamer vragen gesteld omtrent de toestemming van ouders. De minister, Mw. Veldhuijzen van Zanten, heeft deze vragen beantwoord. De minister geeft aan dat kinderen niet van noodzakelijke behandeling onthouden mag worden. Volgens de minister biedt de huidige wetgeving voldoende mogelijkheden, ook bij conflicten. De minister refereert naar de Wgbo waarin staat dat kinderen bij ingrijpende gebeurtenissen geen toestemming nodig hebben van beide ouders. Of een behandeling ingrijpend is hangt af van de aard van de gevolgen van de behandeling. Wanneer een behandeling wel ingrijpend van aard is, moet er onderscheidt gemaakt worden tussen drie leeftijdscategorieën:
- Kinderen jonger dan 12 jaar
- Kinderen van 12 tot en met 15 jaar
- Kinderen vanaf 16 jaar
Bij de eerste groep moeten beide ouders ingrijpen. Wanner er geen tijd is om toestemming te vragen kan de behandeling gestart worden om ernstig nadeel te voorkomen. Dit geldt ook voor gezondheidszorgpsychologen.
Bij de tweede groep is het uitgangspunt dat zowel ouders als kind instemmen. Wanneer de behandeling de wens van het kind is, kan het kind behandeld worden. De mening van het kind is dus doorslaggevend.
Bij de laatste groep mogen de kinderen zelf beslissen of ze behandeling willen. Toestemming van de ouders is niet nodig.
Al met al wil de minister benadrukken dat het geen tostemming krijgen nooit er toe mag leiden dat een hulpverlener moet handelen in strijd met de zorg van een goede hulpverlener. Immers, goed hulpverlenerschap gaat over welke zorg een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben getracht (Ministerie VWS, 2011).
De minister heeft hiermee dus wel oog voor de lastige dilemma’s rondom dit thema, maar zij vindt de huidige wetgeving hierin duidelijk en ruim genoeg. Jeugdzorg Nederland is het hier niet geheel mee eens. Zij zouden wel graag aanpassing van de wet zien (Vara, 2011)
Tuchtcommissie
En misschien heeft de minister heir ook wel gelijk in. Op 24 mei 2011 heeft de tuchtcommissie uitspraak gedaan dat een arts er van uit mag gaan dat e ouder die het kind begeleidt tevens de andere ouder vertegenwoordigt. En als ouders een verschillende mening hebben, mag een arts toch handelen. De tuchtcommissie deed deze uitspraak in een zaak die een gescheiden vader tegen de huisarts had aangespannen. De vader wilde dat zijn kind door een andere huisarts werd behandeld, waar hij het kind ook bij had ingeschreven, De moeder ging toch naar de aangeklaagde huisarts die het kind ook behandelde. Volgens de tuchtcommissie stelde de vader het belang van het kind niet voorop. Het ging hier echter wel om een niet-ingrijpende behandeling. Bij een ingrijpende behandeling had de uitspraak anders kunnen zijn (Artsennet, 2011).
Tot slot:
Hoewel er een heldere omschrijving in de Wgbo staat hoe er bij behandeling van kinderen ven gescheiden ouders gehandeld moet worden en de minister de wetgeving momenteel ook ruim genoeg vindt, levert het in de praktijk nog veel gedoe op. Veel hulpverleners zijn huiverig en bang voor een klacht bij de tuchtcommissie. Het is natuurlijk erg fijn dat er recent uitspraken zijn gedaan waarin de tuchtcommissie duidelijk het belang van het kind voorop stelt. Desalniettemin zijn dit ingrijpende gebeurtenissen. Geen enkele hulpverlener wil met de tuchtcommissie in aanraking komen.
Bronnen:
- Artsennet (17-6-2011), Centraal Tuchtcollege: toestemming beide ouders voor behandeling niet altijd nodig, op
- Metro Nieuws (19-5-2011), Scheidende vader hindert hulp aan kind.
- Ministerie VWS (2011), Kamervragen over de hulp aan kinderen van gescheiden ouders.
- Nederlands Instituut voor Psychologen (2007), Beroepscode (2007).
- Vara (2011), Afl.10 Gescheiden ouders.
- Wood, J.J., Repetti, R.L., & Roesch, S.C. (2004), Divorce and children’s adjustment problems at home and school: Depressive/withdrwan parenting. In: Child Psychiatry and Human Development,Vol. 35(2).