Ouders met borderline kunnen geholpen worden om goede ouders te zijn door hen te ondersteunen bij het mentaliseren. Dat was de centrale boodschap van promovenda en psychotherapeute Liesbet Nijssens op de landelijke studiedag over ouders met een borderline persoonlijkheidsstoornis die onlangs plaatsvond in Zwolle.
Borderline persoonlijkheidsstoornis
Om te kunnen begrijpen op welke manier ouders met een borderline persoonlijkheidsstoornis gehinderd kunnen worden in adequaat invullen van hun ouderschap, is het eerst noodzakelijk om te begrijpen wat de essentie is van het hebben van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Veelal wordt er dan vooral gekeken naar de klinische symptomen van borderline, zoals emotionele ontregeling, impulsiviteit, het hebben van instabiele relaties en identiteitsproblemen. Maar waar komen deze symptomen uit voort? Hoe kunnen we de klachten die gepaard gaan met het hebben van een borderline persoonlijkheidsstoornis verklaren en begrijpen? “Met name het verlies tot het vermogen van mentaliseren leidt tot zulke klachten”, verklaart Nijssens.
Mentaliseren
Maar wat is dat mentaliseren dan? Nijssens: “Mentaliseren wil zeggen dat je wat je zelf doet en wat anderen doen, waarneemt en betekenis geeft in termen van wat jij zelf of de ander met dat gedrag bedoelen. Gedrag betekent immers iets. Dat wordt gedreven door onze interne belevingswereld. Wat ik voel en denk, bepaalt mijn gedrag. Nu is het zo dat mensen met borderline vooral het gedrag van de ander zien en niet de emoties en gedachten die aan het gedrag van diegene ten grondslag liggen”.
Wat er met gedrag bedoeld wordt, is immers veelal subjectief. Liesbet Nijssens illustreert het met een voorbeeld: “Als je iemand ziet huilen, dan kan dat zijn van verdriet, van boosheid, van angst of van plezier. Een zelfde situatie kan bovendien door verschillende personen, verschillend beleefd worden. Maar we zien alleen het gedrag. Dan moeten we dus aannames maken over wat de emotie of gedachte is die aan het gedrag ten grondslag ligt. En daar gaat het dan vaak fout bij ouders met borderline”.
Wanneer iemand aannames maakt, dan vergt dat aan de ene kant dat je wel een idee hebt van wat er in de ander omgaat, maar van de andere kant óók dat je de mogelijkheid open houdt dat je ernaast zit. “En dat laatste doen mensen met borderline niet”, legt Nijssens uit, “Hun interpretatie van het gedrag van de ander, is voor hen de enig juiste interpretatie”.
Verlies van mentaliserend vermogen
Het mentaliserend vermogen van mensen neemt dus af, naarmate stress oploopt. Dat blijkt voor een deel ook neurobiologisch bepaald. “In de hersenen vindt een switch plaats tussen de corticale naar de subcorticale gebieden. Concreet betekent dat dat je op allerhande primitievere reacties terugvalt”, aldus Nijssens. Ouders met borderline verliezen het vermogen om te mentaliseren veel sneller dan andere mensen.Tussen mensen verschilt de mate waarin zij kunnen mentaliseren, maar ook de mate waarin zij op bepaalde momenten hun mentaliserend vermogen verliest. Nijssens: “Als je een conflict met je partner hebt, verlies je tijdelijk je vermogen tot mentaliseren. Maar meestal komt dat dan gelukkig wel weer terug”.
Dat het echt om een verlies van zulke vermogens gaat, daarvan is Nijssens overtuigd: “Sommige mensen vragen zich wel eens af of er sprake is van een verlies of dat het vermogen tot mentaliseren er bij deze mensen gewoonweg nooit geweest is. Maar het is echt een verlies. Het kind heeft namelijk niet alleen met de ouder te maken. Wanneer er één persoon is die wel sensitief is, dan compenseert dat al enorm voor de verstoorde ouder-kind relatie. Je kunt wel het gevoel hebben dat het er bij mensen niet in zit om te mentaliseren. Maar dat komt dan vooral omdat ze continu onder enorme spanning staan”.
Ouders met borderline
Om een sensitieve en responsieve ouder te kunnen zijn, moet je verder kunnen kijken dan het gedrag van je kind. “Wanneer je net met je dochter naar een pretpark bent geweest en leuke dingen hebt gedaan, ga je op enig moment op weg naar huis. Het is kwart voor zes en je moet nog boodschappen halen. Maar je dochter is het daar niet mee eens. Ze gaat zeuren, ze gaat jammeren en op de grond liggen. Als ouder kun je dan denken ‘Het kind is moe, ze heeft geen zin en heeft ook een hele drukke dag gehad’. Of je reageert alleen op het gedrag. Dat laatste doe je als je niet goed bent in mentaliseren. Dus dat is vaak de reactie die je ziet bij ouders met borderline”.
Een ouder die kan mentaliseren kan zich dus een beeld vormen van wat het kind beweegt en wat het nodig zou kunnen hebben. In reactie op het gedrag van een ouder die tegemoet komt aan de behoeften van het kind, maakt het kind vervolgens een mentale blauwdruk van de ouder als zijnde responsief. Het kind heeft zo geleerd dat het op zijn ouders kan rekenen. Dat blijkt vervolgens bepalend voor de manier waarop het kind later zelf zijn emoties vorm geeft en relaties aangaat, wat op zijn beurt dan weer de basis van het mentaliserend vermogen van het kind vormt.
Spiegeling
Het mentaliserend vermogen van ouders is belangrijk om de emoties van het kind te kunnen spiegelen. Wanneer je als ouder op een goede manier invulling wil geven aan deze zogeheten “affectspiegeling”, dan moet je aan drie voorwaarden voldoen: de spiegeling moet congruent, gemarkeerd en contingent zijn. Liesbet Nijssens: “Onder congruentie wordt verstaan dat de spiegeling van de ouder aansluit op de beleving het kind. Wanneer je ziet dat je kind bang is voor een hond, dan zeg je bijvoorbeeld: ‘Die hond is ook wel erg groot he?’”
Behalve congruent moet de spiegeling van de emoties ook gemarkeerd zijn. Dat wil zeggen dat je de emoties van het kind niet exact spiegelt, maar op een speelse, relativerende manier, ánders, teruggeeft. Nijssens: “Als een kind bijvoorbeeld in een klimrek zit en omlaag kijkt, om vervolgens te beseffen dat het hoger zit dan het eigenlijk durft en begint te huilen, dan moet je als ouder niet mee beginnen te huilen. Dat is geen gemarkeerde reactie. Het kind moet zich door je reactie gesteund en beschermd voelen.
Bovendien moet je met het spiegelen van de emotie niet wachten. De reactie van de ouder moet onmiddellijk plaatsvinden: “contingent” zijn.
“Omdat het ouders met borderline vaak niet lukt om op zo’n manier de emoties van hun kind te spiegelen, zien we dat kinderen van ouders met borderline veel langer in emotionele disregulatie blijven zitten wanneer zij overstuur zijn. Zij herstellen daar niet snel van en blijven lang boos, of bang”, zo licht Liesbet Nijssens toe.
Nature en nurture
Waar komt dat verlies van het vermogen om te mentaliseren bij ouders met borderline dan vandaan? “Zowel uit de genetische opmaak van mensen, als uit de ervaringen die iemand gedurende zijn of haar leven heeft opgedaan”, aldus Nijssens. “Familiale belasting of mishandeling op zich, leiden niet zozeer tot een grotere kans op BPS. Het is vooral wanneer deze factoren gecombineerd zijn, dat mensen een groter risico hebben”.
BPS blijkt in hoge mate overerfelijk. Inmiddels zijn er al een aantal genen aangeduid die daarvoor verantwoordelijk zijn. Ook het MAO-enzym lijkt medeverantwoordelijk te zijn voor het ontstaan van een borderline persoonlijkheidsstoornis. “Bij ouders met borderline is het serotonerge systeem verstoord. De kenmerken van borderline vallen dan ook in hoge mate samen met de symptomen van een abnormaal functioneren serotonerge systeem. Er zijn dus zeker genetische en neurologische factoren die leiden tot problemen in emotieregulatie en stressregulatie”. Volgens Nijssens is een genetische belasting echter meestal niet voldoende om daadwerkelijk borderline klachten te ontwikkelen. Pas wanneer iemand genetisch belast is en vervolgens negatieve vroege gehechtheidservaringen hebben, gaan de klachten zich veelal pas voordoen.
Negatieve gehechtheidservaringen
Zulke negatieve, vroege gehechtheidservaringen liggen vervolgens ook weer op de loer bij de kinderen van ouders met borderline. Hun ouders geven tenslotte vaak negatieve interpretaties aan het gedrag van het kind, waardoor hun affectspiegeling incongruent wordt. Nijssens: “Je ziet dan dat ouders met borderline bijvoorbeeld boos worden omdat hun kind bang gedrag laat zien, of gaan meehuilen als het kind bang is. Het kind leert in dat laatste geval niet om onderscheid te maken tussen de eigen emoties en die van de moeder. Zo leren deze kinderen dus nooit hun eigen gevoelens te reguleren. Dat maakt een kind dan ook weer kwetsbaar voor emotieregulatieproblemen en ontstaan er problemen met affect- en stressregulatie.
Als klap op de vuurpijl hebben kinderen van ouders met borderline vanwege deze genen vaak een pittiger temperament, wat dan op zijn beurt allerlei (vaak negatieve) reacties en emoties oproept bij opvoeders. Nijssens: “Dat versterkt dan weer het stress- en affectregulatieprobleem bij het kind”.
Dubbele handicap
Ouders met borderline hebben volgens Nijssens dan ook een dubbele handicap: ze ervaren heel snel, veel meer stress en tegelijkertijd hebben ze in vergelijking met andere mensen minder stress nodig om in primaire reacties terug te vallen en hun mentaliserende vermogens te verliezen. Bovendien herstellen ze ook nog minder snel. Nijssens: “Dat moet je als hulpverlener goed in de gaten houden. Ben je altijd bewust van hoe gespannen je cliënt is”.
Wanneer iemand met een borderline persoonlijkheidsstoornis op enig moment zelf vader of moeder wordt , komt daar zelfs nog een risicofactor bij. Jong ouderschap is tenslotte een stressvolle periode die het mentaliserend vermogen van mensen onder druk zet: ze krijgen een nieuwe rol. In de partnerrelatie en de relatie met het kind moeten ze een nieuwe balans zien te vinden. Er wordt een groot beroep gedaan op hun mentaliserend vermogen. Op basis van kleine signalen moeten ze interpreteren wat er aan de hand is en wat het kind nodig heeft. Nijssens: “En als je dat dan eindelijk een keer door hebt, dan breekt de volgende ontwikkelingsfase aan en moet je als ouder weer opnieuw beginnen! Dat is voor ouders zonder psychiatrische kwetsbaarheid al moeilijk, dus al helemaal voor ouders met borderline. Door de stress die ouders met borderline ervaren op zo’n moment, verliezen ze hun mentaliserend vermogen, juist op het moment dat het kind dat het allerhardst nodig heeft. Het kind gaat dan emotioneel ontregeld raken, wat dan bij de ouder nog meer stress teweeg brengt. Zo kom je in een vicieuze cirkel terecht. We zien dan ook veel gedesorganiseerde gehechtheid bij de kinderen van ouders met een borderline persoonlijkheidsstoornis”.
Interventie
Is er dan nog hoop voor ouders met borderline en hun kinderen? Nijssens is overtuigd van wel. “De tijd dat de diagnose ‘borderline’ een levenslang vonnis was, ligt echt achter ons. We hebben geleerd dat we door ingrijpen in de gehechtheidsrelatie, veel kunnen betekenen voor ouders met borderline en hun kinderen. We ontwikkelden een zogenaamde ‘Mentalisation-Based Treatment’ (MBT) die gericht is op het bevorderen van het mentaliserend vermogen van mensen met borderline wanneer de stress oploopt. Onderzoek laat zien dat als gevolg van deze behandeling, de klachten en symptomen afnemen bij ouders met borderline. De interventie duurt 18 maanden en na die 18 maanden voldoen de meeste deelnemers niet meer aan de criteria die bestaan voor een borderline-diagnose.
De MBT-P, die specifiek gericht is op ouders met borderline, richt zijn pijlen vooral op het ouderlijk reflectief functioneren, waardoor de ouder-kind interacties verbeteren en het risico op intergenerationele overdracht van borderline en andere psychopathologie verkleind wordt. Behalve preventief voor het kind, is de behandeling ook curatief voor de ouder.
Volgens Nijssens kan deze therapie voor ouders met borderline zelfs werken als die verplicht gesteld wordt: “Ik houd er niet van, maar het gaat wel kunnen werken. De dropout-cijfers zijn bij mensen met een borderline persoonlijkheidsstoornis in de regel hoog. De drop-out cijfers voor deze behandeling zijn wezenlijk lager. Het begin van de therapie besteedt heel veel aandacht aan het commitment van de cliënt en de voorafgaande hulpverleningsgeschiedenis. Cliënten krijgen dan ook veel begrip voor hun ervaring van ‘niet gehoord zijn’ of ‘geen stigma willen’”.
bron: Blik op hulp, 29-06-2015